Om 11 uur op de 11e dag van de 11e maand van het jaar 1918 eindigde de Eerste Wereldoorlog officieel. Mensen met veel historisch besef in hun bewustzijn zullen de afgelopen maanden misschien bijna een beetje toegeleefd hebben naar dit moment. Het hele jaar door zijn we er in de media immers alvast aan herinnerd.
Voor Rotterdammers zijn er twee bijzondere aanleidingen om even bij dit moment stil te staan op de dag waarop dit nummer van De Ster verschijnt. De ene is dat Rotterdam met beide wereldoorlogen een bijzondere relatie heeft. De andere is dat Rotterdam ook met Rudolf Steiner en zijn antroposofie een bijzondere relatie heeft en dat Steiner over de Eerste Wereldoorlog veel gezegd heeft dat meer aandacht verdient dan het krijgt. Ik waag een kleine historische reconstructie in tien punten.
(1) De relatie van Steiner met Rotterdam begon in 1908 met een lezing voor de toen nog Theosofische Vereniging. Daarna kwam hij nog in februari en maart 1921 en in 1922. Eén van die vier gelegenheden – ik heb niet kunnen terugvinden welke – heeft een bijzondere plaats gekregen in de geschiedenis van de antroposofische beweging. Nergens anders en nooit eerder of sindsdien waren zó weinig mensen aanwezig.
(2) Tijdens WO I was Nederland neutraal. Economisch profiteerden wij daar geweldig van. Rotterdam was kampioen in de smokkel en corruptie.
(3) In dezelfde tijd uitte Steiner in Berlijn twijfel aan het triomfalisme waarmee de Duitsers hun oorlog vierden. Op 14 januari 1915, toen de Eerste Wereldoorlog in een nieuwe fase was gekomen, sloot hij een openbare voordracht af met een gedenkwaardige spreuk: ‘De Duitse geest heeft nog niet tot een goed einde gebracht wat hem te doen staat in de wordingsgeschiedenis van de wereld. Hij leeft hoopvol in toekomstgerichte zorgen. Door leven bezield hoopt hij in de toekomst te kunnen handelen. In de diepte van zijn wezen, voelt hij machtig hoe daar verborgen krachten leven die nog moeten rijpen. Hoe kan, hoe mag nu, terwijl we in de macht van vijanden zijn, en wij ons eigen verlangen niet begrijpen, onze wens naar zijn weder-opleven vorm krijgen?’
(4) In de jaren ‘30 werd de uit Estland afkomstige ‘mysticus en hermetische magiër’ [Wikipedia] Valentin Tomberg Zweigleiter plaatselijk vertegenwoordiger van de antroposofie in Rotterdam. Daar ontwikkelde hij zich tot wat hij zou worden: de internationaal op afstand meest controversiële figuur in verband met de antroposofie.
(5) Dat en hoe in WO II Rotterdam op 14 mei 1940 een heel bijzondere plaats in de geschiedenis van de ‘Duitse geest’ ging innemen, behoeft verder geen betoog.
(6) Weer een heel ander verhaal is hoe Bernard Lievegoed (van 1961 – 1975 voorzitter van de Antroposofische Vereniging in Nederland) in 1954 hoogleraar werd in de sociale pedagogiek aan de Nederlandse Economische Hogeschool, een van de voorlopers van de EUR. Zo’n positie heeft sindsdien niet één antroposoof in Nederland ergens bereikt.
(7) Wéér een ander verhaal vertelde in 1985 de tentoonstelling Fenomena in het park bij de Euromast. In voor iedereen begrijpelijke beelden toonde die de baanbrekende revolutie die Steiner in de filosofie en de natuurwetenschappen op gang heeft gebracht.
(8) Niet rechtstreeks bracht Ben van Berkel in 1996 hulde aan Rotterdam als ‘de stad die de leegte eert’. Het soort leegte die hij bedoelde is de perfecte voedingsbodem voor de verdere ontwikkeling van wat Steiner wilde.
(9) Een béétje vergezocht maar toch vermeldenswaardig: in 1973 ontstond onze universiteit, die de naam kreeg van de eerste filosoof die, in theologisch perspectief, in 1524 hetzelfde had gedaan wat Steiner in 1894 in filosofisch perspectief zou doen: de vrije wil van de mens centraal stellen.
(10) En nu is er dus ‘Rudolf Steiner: Alchemie van het alledaagse’ in de Kunsthal. Hoegenaamd niets van de vorige punten is daar te zien of te beleven. 17 november organiseert de Iona Stichting daar een symposium ‘De omvorming van het alledaagse tot kunst’. Ook in het programma daarvan niets van het bovenstaande. Ik kom er op terug.
recent commentaar