Vorige maand werd Nederland opeens even wereldnieuws – nu in de goede zin! Dat laatste moet er wel bij, want wie de kranten goed leest, krijgt de laatste jaren steeds vaker berichten over hoe de wereld buiten Nederland zich langzamerhand afvraagt of wij hier met ons allen hier niet helemaal de kluts kwijt zijn. Maar nu dus wereldwijd even alleen mooie berichten: Jeroen Bosch is terug van weggeweest! Meer dan honderdduizend kaartjes verkocht, enzovoort – het verhaal is bekend.
Minder, eigenlijk helemaal niet bekend is, waarom die tentoonstelling zoveel harten in Nederland sneller doet kloppen. Het antwoord op die vraag onthulde Joyce Roodnat (1955; redacteur NRC Handelsblad) op 11 februari tussen de regels door in een column onder de titel ‘De hel, dat zijn wij zelf’.
Waar hebben we zoiets eerder gehoord? Precies: in de eenakter ‘Met gesloten deuren’ (Huis Clos, 1944) van Sartre, de grootmeester van de Franse existentiefilosofie. Alleen zegt Sartre nog ‘De hel, dat zijn de anderen’. Deze typering van de hel is de iconische one-liner die deze existentiële eenakter onsterfelijk heeft gemaakt. Het verhaal is simpel. Drie personages bevinden zich na hun dood in dezelfde kamer. Ze kennen elkaar niet, gaan voortdurend met elkaar in discussie in een poging om aan hun situatie te ontsnappen, praten alleen voor zichzelf zonder dat ze dat zelf merken en het is de hel die telkens opnieuw het pleit wint. Sartre bedoelt dat het leven ‘wordt gevoeld, wordt beschouwd’ door middel van de anderen. Het zijn de anderen die ons bewust maken van onszelf en van de triestheid van het bestaan; tegelijk hebben we de anderen nodig om te bestaan.
Intussen zijn we ruim een halve eeuw verder. In de titel van haar column heeft mw. Roodnat Paul Ricoeur (1915-2005) meegenomen: Soi-même comme un autre (1990). Vrij vertaald: ‘Ik ben zelf
de ander’.
Ik veeg enkele stukjes tekst uit haar column samen: ‘Jeroen Bosch is hot – al vijfhonderdzoveel jaren. Er wordt op zijn panelen vol overgave gekweld en geleden. Verzinseldieren knorren van wreed genot, een koolmees hangt onaangedaan aan een tak. En de vrome typetjes? Die staan lekker bloot, buik aan zachte buik. Of ze kiezen de mooiste billen en prikken er een roos tussen. Wat Bosch

Medio vorige eeuw publiceerde Clement Wertheim Aymès twee grote boeken met uitvoerig beeldmateriaal over de geheime beeldentaal van Jeroen Bosch. Wat en hoe mensen zich destijds hemel en hel verbeeldden, werd daarin geniaal en voor iedereen toegankelijk uitgebeeld, beschreven en geanalyseerd.
schildert is vreemd. Psychedelisch. Religieus. Beeldschoon. Melancholiek. Angstaanjagend, mallotig, middeleeuws. En bij dat alles – en dat is het wonder – komt het me toch voor als bekend terrein. Niet dat ik kan zeggen wat hij heeft bedoeld. Dat kan niemand’.
Ho, dat klopt niet. Minstens één deskundige kan dat wel. Zie het plaatje bij dit stukje en het bijschrift.
‘Maar wel kan ik zeggen wat hij mij zegt’, gaat mw. Roodnat verder [met cursivering van mij]. ‘Hemel- en hellevaart? Natuurlijk. Maar terwijl ik kijk, bekruipt me het gevoel dat ik word gedwongen om mijn ogen te openen voor beproevingen en ellende waar ik liever niet van wist. Ik geniet van de schoonheid van Bosch’ schilderijen, zo ontvlucht ik de werkelijkheid van de wereld, want die is te verschrikkelijk. Desondanks spreekt Bosch de waarheid – en dat weet ik best.’
Die laatste 70 woorden vatten het actuele meta-post-neo-existentialisme samen. Wij weten dat wij na onze dood van alles zullen meemaken maar willen het niet weten en doen daarom alsof we kunnen doen alsof we het niet weten.
Meld u aan voor De Ster nieuwsbrief (U ontvangt een bevestigingsmail)
[wysija_form id=”1″]
recent commentaar