Vorige week anticipeerde ik hier op onze nationale feestdag; intussen is er zeer veel gebeurd …

Maar ik houd mij aan mijn voornemen om terug te komen op het onderwerp van vorige week – ons land als monarchie, de plaats, het imago etc. van onze koning in het algemeen en die van Willem-Alexander en Máxima in ’t bijzonder. In onze omgang met onze landsvorst zit een rare weeffout, stelde ik. Ik vat het nog een keer samen.

Enerzijds is onze koning zodra hij in functie komt, nog steeds “Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.” [cursivering van mij]. Anderzijds Sinds menen wij hier al ruim twee eeuwen dat religie en politiek zo ver mogelijk uit elkaar gehouden moeten worden. ‘Lass jeder seelig werden nach seyner Façon’, decreteerde Frederik de Grote in het kielzog van Lessing in de tweede helft van de 18e eeuw, en dat vinden vooral wij in Nederland nog steeds een goede zaak. Of iemand wel of niet aan God of god wil geloven en hoe hij of zij dit geloof invult, is een pure privé-zaak. De politiek mag zich daar niet mee bemoeien. Politiek met expliciet godsdienstige motieven is hier een achterhoedegevecht. Al ruim anderhalve eeuw geleden, in 1851, bestempelde Thorbecke de protestantse oppositie die fulmineerde tegen de verbanning van de kerk uit het staatsbestel als een ´nagisting eener oude ziektestof zonder nieuw levensbeginsel´. Waar zulke politiek toch nog bedreven wordt, is zij marginaal en controversieel. ‘God’ wel of niet in de troonrede, in de Europese grondwet – als het erop aankomt, is het niet voor veel mensen echt belangrijk. Maar op de achtergrond is God ook in Nederland stiekem nog echt niet dood.

Anderzijds is ook dit jaar het koninklijke gezinnetje in de media weer bejubeld omdat ze zo lekker gewoon doen en gewoon zijn en laten blijken dat ze helemaal bij ons horen – helemaal plat-nederlands, in de beste zin van het woord ‘plat’: geen standsverschillen, ‘doe maar gewoon, dan doe je al gek genoeg’.

Daar moet meer over nagedacht worden dan tegenwoordig gebeurt, schreef ik vorige week; dat ga ik nu hardop doen. Nu mijmer ik ‘op een andere golflengte’: gewoon onze geschiedenis. Die begint lang geleden, kort na het einde van de Middeleeuwen. Het uniek bijzondere daarvan in verband met onze monarchie is dat wij toen begonnen zijn als republiek. Functioneel gezien is Willem Alexander nakomeling van een zogenoemde stadhouder.

Ik copieer van Wikipedia: ‘Stadhouder was de titel van een van de belangrijkste functionarissen in de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden. De titel werd door de hertog van Bourgondië ingevoerd in de Bourgondische Nederlanden. De naam komt oorspronkelijk van het Latijnse locum tenens , locus = plaats en tenens = houden (in de betekenis van beheren of gouverneren), Republiek der Zeven Verenigde Nederlandenvandaar het Franse woord lieu-tenant. In het Duits vertaald naar Statthalter en in het Engels naar steward. Stad mag dus niet gelezen worden in de enge betekenis. Oorspronkelijk was de stadhouder een edelman die namens de landsheer bij diens afwezigheid in één of meerdere gewesten voor hem het gezag uitoefende. Eerst kwam dit alleen bij uitzondering voor, maar het Bourgondische Huis verwierf in de vijftiende eeuw steeds meer grondgebied en kreeg wegens die uitgebreidheid behoefte aan permanente plaatsvervangers. Stadhouders hadden zitting in de Raad van State, konden de gewestelijke staten bijeenroepen en zaten het rechtscollege voor. …  Sinds 1452 werd het woord generael aan de functie toegevoegd als het stadhouderschap voor meerdere gewesten gold. … Vanaf de tweede helft van de 15e eeuw werd in ieder geval in Holland en Zeeland in de grafelijke rekeningen niet meer gesproken over de “stadhouder van de vorst”, maar over de “stadhouder van een gewest”. In de middeleeuwen was er nog geen sprake van een eenduidige taakomschrijving. Dat veranderde in de eerste helft van de 16e eeuw… Toen kwam er een met een duidelijk omschreven takenpakket, vooral bedoeld om de invloed van de stadhouder te beperken. Met het Plakkaat van Verlatinghe in 1581 werd de landsheer afgezworen. Daardoor was de functie in feite overbodig geworden. Toch werd besloten hem in ere te houden. De reden was dat men de belangrijkste aanvoerders van de opstand, onder wie Willem van Oranje, een hoofdfunctie in de uitvoerende macht wilde geven, zonder ze tot landsheer te laten uitgroeien. Willem was overigens al in 1572 door de Staten van Holland eigenmachtig tot stadhouder van de provincie Holland benoemd. Officieel was de stadhouder een ambtenaar en bleef de volledige macht, uitvoerend en wetgevend, in handen van het bestuur van iedere provincie. In de praktijk trok de stadhouder grote persoonlijke macht naar zich toe.’

Tot zover Wikipedia; lees de rest daar zelf maar verder. De strekking van mijn stukje mag duidelijk zijn. Nederland is uniek als land dat in essentie een republiek is maar een erfelijke monarch als Eerste Burger heeft.

‘Koningsdag in plaats van Koninginnedag is nog altijd de meest zichtbare verandering van de Oranjedynastie sinds Willem-Alexander op 30 april 2013 de taak van staatshoofd overnam van zijn moeder’, schreef NRC Handelsblad 27 april in haar hoofdartikel. ‘Dat alleen al is een goed teken. Er zijn genoeg voorbeelden van generatiewisselingen met ingrijpender en funester gevolgen. Maar als koning Willem-Alexander de voorbije drie jaar iets heeft uitgestraald dan is het wel continuïteit.’

Dat zal door nagenoeg iedereen (h)erkend worden. Ik voeg er iets aan toe. Koning Willem-Alexander ga [aanvoegende wijs] uitstralen hoe de continuïteit van ons land teruggaat tot 1581 oftewel Nederland wordt weer een republiek.

Hugo Verbrugh

Meld u aan voor De Ster nieuwsbrief (U ontvangt een bevestigingsmail)
[wysija_form id=”1″]