Leerzaam onderwerp in het tv 8 uur journaal van afgelopen vrijdag. Wilders was aan de beurt voor zogeheten ‘preliminaire verweren’ inzake het feit dat hij “op 19 maart 2014 te Den Haag, zich tezamen en in vereniging met (een) ander(en), in het openbaar, mondeling, opzettelijk beledigend heeft uitgelaten over een groep mensen, te weten Marokkanen, wegens hun ras.”
De leerzaamheid zit ‘m in het contrast tussen wat niet in de gedrukte media verscheen maar wel op de televisie overduidelijk werd. Wilders heeft volkomen gelijk dat hij als politicus zijn kiezers vragen wil stellen over toelatingsquota van buitenlanders. Ik kan me niet voorstellen dat een redelijk denkend mens zou menen dat het strafbaar is zulke vragen hardop te stellen. ‘De door het OM gewraakte uitlatingen van Wilders zijn politieke opvattingen waar de kiezer in de stembus over moet oordelen’, schreef NRC Handelsblad zaterdag. ‘Het is niet aan de strafrechter hierover te oordelen’, aldus de raadsman. ‘Een beslissing van de strafrechter zou een uitspraak zijn over een partijprogramma “dat door een miljoen Nederlanders wordt omarmd”‘.
Het punt is dat dit maar de helft van het verhaal is. De andere helft heb ik in een beeldspraak samengevat in de titel van dit stukje. Het is een bekende zegswijze die vaak in haar originele Franse versie wordt geciteerd: ‘C’est le ton qui fait la musique’. Hier liet de televisie-journalistiek zich van haar beste kant zien. Andere beledigende uitlatingen van politici kwamen even ter sprake – niet alleen figuurlijk, ter vergelijking, maar ze werden letterlijk herhaald en hoor- en zichtbaar gebracht – iets wat de krant per definitie niet kan. Het beroemdste voorbeeld ter vergelijking zijn natuurlijk de zogenoemde ‘kutmarrokanen’ van Rob Oudkerk, intussen veertien jaar geleden (!).
Ter opfrissing van het geheugen citeer ik van Wikipedia: ‘Op de avond van de gemeenteraadsverkiezingen in maart 2002 kwam Oudkerk in opspraak, doordat hij – zich er niet van bewust dat er een microfoon van het televisieprogramma Twee Vandaag aan stond – in een onderonsje met burgemeester van de gemeente Amsterdam, Job Cohen, de term kutmarokkaan bezigde toen het over problemen in de stad ging. Oudkerk verontschuldigde zich tijdens het bewuste gesprek meteen tegen Cohen met de opmerking “Je kunt het eigenlijk niet zeggen”, waarop Cohen reageerde met “Het zijn wel onze kutmarokkanen.” Later excuseerde Oudkerk zich voor zijn woordgebruik door te zeggen dat hij alleen op sommige groepen Marokkaans-Amsterdamse jongeren, die overlast veroorzaken op straat, had gedoeld.’
Het televisiejournaal van vrijdagavond herhaalde ook dit moment. Direct daarna kwam het door het OM bedoelde ‘minder-minder’- moment, 19 maart 2014, en het contrast spatte bij wijze van spreken van het doek af: Wilders presenteerde met voorbedachten rade professioneel geënscèneerde opruiing – en dat is het in zekere zin nog steeds, want terwijl de krant van afgelopen zaterdag al bij het oud papier ligt, is het politieke leven van Wilders nog steeds via enkele klikjes op YouTube te zien en te horen en méé te beleven. Datzelfde geldt trouwens voor het Oudkerk-Cohen-moment – en daar ligt volgens mij de crux van het hele proces tegen Wilders: niet wàt hij zijn publiek heeft gevraagd en gezegd, maar de toon waarop en de setting waarin het hele optreden is georkestreerd, deugen niet. Ze zijn ronduit smerig.
Het komt vaker voor: een handeling is ronduit smerig maar niet crimineel, of omgekeerd: zeker crimineel maar het tegendeel van smerig [Op 2 oktober 1996 veroorzaakte bischop Muskens beroering, vooral in de bakkerijbranche, toen hij in een VPRO-televisieprogramma zei dat het stelen van brood geoorloofd is als mensen honger hebben en geen andere mogelijkheid zien om te overleven. Muskens verwoordde overigens daarmee slechts de moraalleer van de Katholieke Kerk].
Waartoe is het recht op aarde? Goeie vraag! EN de titel van een goed boek van Hans Nieuwenhuis. Zomaar als pdf te downloaden. Doen!
Meld u aan voor De Ster nieuwsbrief (U ontvangt een bevestigingsmail)
[wysija_form id=”1″]
recent commentaar