Interessant nieuws, twee weken geleden. ‘Ja, ook ik maak me zorgen over de feminisering bij NRC’. Aldus de kop boven een paginagroot artikel op 1 oktober.
Vorige maand was er ophef bij de NRC. Oud-hoofdredacteur van Het Parool Sytze van der Zee spuwde gal over het feit dat de NRC sinds enige tijd geleid wordt door een vrouw (in casus Patricia Veldhuis, 54 jaar, Arnhem [laat dat nou toevallig helemaal mijn stad zijn!]). Volgens Van der Zee is dat ”helemaal het einde” van de NRC. Auteur van het artikel is ene “Japke-d.denkt mee”: tussen aanhalingstekens omdat ik hoegenaamd geen gegevens over haar heb kunnen achterhalen, behalve dat ook zij een vrouw is. Het artikel is een pastiche (≈ een Frans leenwoord dat terug te voeren is op het Italiaanse pasticcio in de betekenis ‘verwarring’ of ‘slecht werk’) en vraag me nou niet wat een pastiche precies is, want in cyberspace vind ik vele omschrijvingen die allemaal verschillende uitleg geven. Twee anekdotes, een uit mijn eigen leven en een uit een Franse roman, mogen illustreren wat ik wil zeggen.
Een jaar of zestig geleden kluste ik als student soms wat bij in een administratief kantoor. Daar werkten vijf vrouwelijke leeftijdgenoten. Ooit bespraken ze samen een verjaarspartijtje dat een van hen zou organiseren. Hoogtepunt van het partijtje was wat de gastvrouw alvast meldde als: ‘Er komen jongens’. De roman is Fermina Marquez van Valery Larbaud (1911). Het verhaal begint op de speelplaats van een jongensinternaat. ‘Santos hief het hoofd op en zei “Meisjes”’ (vertaling E. du Perron, 1935). De conclusie van het artikel van Japke is magistraal: ‘Een vrouw als baas is gewoon onnatuurlijk. Een vrouw als baas geeft alleen maar gezeik’. Welke man komt NRC verlossen?’ Antwoord: ik. Een jaar of zeventig geleden ontdekte ik introspectief in the science of deduction volgens Sherlock Holmes / Arthur Conan Doyle dat het leven alleen zin kan hebben voor zover de reïncarnatie realiteit is, en reïncarnatie houdt in dat je afwisselend in een vrouwelijke en een mannelijke identiteit een individueel leven leidt. Ondersteunende argumenten voor deze stelling, met name in de vorm van 155 bladzijden zwart-wit illustratiemateriaal met gemiddeld drie plaatjes per bladzijde, staan in ‘Die Grosse Mutter – Der Archetyp des Grossen Weiblichen‘ van Erich Neumann (1956).
(Een mannelijke counterpart is mij niet bekend. Ik nodig de lezer uit met mij mee te denken over een boek dat we [m/v] samen zouden kunnen gaan schrijven. Als voorlopige werktitel stel ik voor: ‘Vaders en zonen vice versa – Het archetype van een relatie waarin zij beiden veel aan elkaar leren’.

Het geijkte scheppingsverhaal in de zogeheten Tenach = Hebreeuwse Bijbel, die in de christelijke terminologie het Oude Testament als verschillend van het Nieuwe Testament heet, gaat over Adam en Eva en de zogeheten ‘zondeval’. Een relatief minder bekende terminologie, uitgewerkt in onder andere het boek (ondertitel ‘een kritische analyse) waarvan hier de omslag getoond wordt (Uitgeverij Eburon, Delft, 1990), beklemtoont dat in die geijkte versie de tweede genoemde persoon door de slang verleid zou zijn om van de verboden vrucht te eten en stelt dat dit domweg een onjuiste vertaling is. In de Hebreeuwse tekst begint het scheppingsverhaal met één mens zonder dat sprake is van twee verschillende ‘geslachten’.
Meld u aan voor De Ster nieuwsbrief (U ontvangt een bevestigingsmail)
recent commentaar