Vorige week regende het veel. Dat had, zoals elk nadeel, zijn voordeel. Kleindochter Andrea, die bij ons logeerde, was veel binnen en dat inspireerde ons tot een bezigheid waaraan wij en velen met ons goede herinneringen uit onze kinderjaren bewaren: spelletjes als kwartetten, StapOp, Ganzenborden, … en, vooral; ‘Mens erger je niet’. Uit de mix van vreugde iets gevonden te hebben dat Andrea goed kent en waar ze veel plezier aan beleeft en mijn eigen herinneringen van, excusez du peu, zestig jaar geleden [waar blijft de tijd], ontsprong terwijl wij ernstig speelden een nieuw inzicht: in bordspellen als ‘Mens erger je niet’ is veel wijsheid verborgen – en dat in de vorm van waardevol en goed bruikbaar opvoedkundig/didactisch materiaal.

Het lemma ‘Bordspel’ van Wikipedia vat voorbeeldig samen wat ik bedoel. Een bordspel is een spel dat op een tevoren gemarkeerd oppervlak (spelbord) wordt gespeeld. Er wordt dan gebruikgemaakt van stukken, stenen of fiches. Sommige bordspelen zijn pure kansspelen (er wordt dan bijvoorbeeld met een dobbelsteen gerold). Andere zijn strategisch, zoals schaken. Een combinatie van strategie en kans komt ook veel voor.

‘Mens erger je niet’ is een prachtig simpele combinatie van toeval, geluk en pech, en de uitdaging met verstand en benul en tegenwoordigheid van geest te werken. Aannemende dat u de spelregels kent – ga anders maar even naar nl.wikipedia.org/wiki/Mens_erger_je_niet! – ik copieer hier vooral uit het hoofdstuk ‘Strategie en tactiek’.

Hoewel ‘Mens erger je niet’ voornamelijk een geluksspel is, is het niet geheel ontbloot van strategische en tactische elementen. Deze komen voor zodra een speler twee of meer pionnen in het spel heeft en dus kan kiezen met welke pion hij speelt. Zo kan een speler proberen om:'(1) zijn pionnen zo veel mogelijk buiten bereik van vijandelijke pionnen te houden; (2) een nog niet zo ver gevorderde pion laten staan om een vergevorderde pion van een tegenstander op te wachten; (3) een vijandelijke pion te achtervolgen; (4) geen pion op het startveld van een andere speler te zetten, maar juist een pion achter het startveld van die andere speler te houden.’

Nog zo’n behartigenswaardige suggestie in verband met strategie en tactiek luidt: ‘In de laatste fase van het spel beschikt een speler die achterstaat doorgaans over meer keuzemogelijkheden dan een speler die voorstaat. Zijn er meer dan twee spelers, dan kunnen die bovendien tijdelijk samenwerken (elkaar zo mogelijk niet afgooien). Het spel is dan ook vaak tot het einde toe spannend.’

Vooral wanneer je het z’n tweeën, en zeker als je het in de configuratie grootouder-kleinkind speelt, is het ook neuropsychologisch leerzaam. Dat laatste leerde ik de afgelopen weken vooral uit een bachelorscriptie waar ik mee te maken had. De student-auteur verwijst daarin naar baanbrekend werk van Marr en Poggio. Die beschrijven drie niveaus van onderzoek binnen de cognitieve neurowetenschap. De eerste is het ‘computational niveau’. Dit niveau houdt zich bezig met een algemene analyse van de vereisten van de taak. Ook wordt er een strategie geformuleerd om het probleem op te lossen. Dan het ‘algoritmisch niveau’. Hier wordt een serie van mechanische stappen beschreven die gebruikt kunnen worden om het probleem op te lossen. Dan het ‘implementatie-niveau’. Dit is een beschrijving van de hardware (oftewel de hersenen) die nodig is om de stappen van het algoritmische niveau uit te kunnen voeren.

Die passage gaat over wetenschappelijk onderzoek; ik meen ik dat ik mag zeggen dat ik het in en aan mijn ‘samenwerking’ met Andrea in de praktijk werkzaam heb gezien, terwijl ze bedachtzaam na elke worp met de dobbelsteen haar strategie tussen toeval en kansberekening zocht.

Hugo Verbrugh