‘Laten we vaker sprookjes vertellen’. Met die aanbeveling opent een artikel in NRC Handelsblad van afgelopen zaterdag. ‘Door onze orale traditie te verwaarlozen, werken we ontlezing in de hand. Vertel vaker sprookjes,’ schrijft Bas Belleman (1978, dichter en Shakespeare-vertaler en werkzaam als journalist, columnist en recensent voor onder andere Awater en Trouw). Het artikel verscheen ter gelegenheid van de Kinderboekenweek.
Het is een voortreffelijk artikel; ik zal het in zijn geheel copiëren op de site van De Ster. Hier, in de gedrukte editie, haal ik één passage uit het artikel naar voren: ‘Het sprookje is steriel gemaakt. Alleen psychoanalytici lijken zich nog serieus met sprookjes bezig te houden, maar dan als voertuigen van symptomen: de wolf als het kwaad, de haat van stiefmoeders, het opsluiten van prinsessen. Om de kunst lijkt het niet te gaan. We geven te weinig om sprookjes.’
Dat is helemaal correct en zeer behartenswaardig, maar het verdient aanvulling. Behalve psychoanalytici houden zich in Nederland en elders, vooral in het Duitse taalgebied, vele honderden mensen zich serieus bezig met sprookjes. Ze zijn verenigd in de stichting De Levensboom en communiceren met elkaar via www.levendesprookjes. nl. Van deze site haal ik: ‘Ieder sprookje is een beeldverhaal en wij kunnen trachten om achter de betekenis van deze beelden te komen. DE LEVENSBOOM houdt zich bezig met het leren lezen van deze beeldtaal vanuit de antroposofie. Dat is waaraan in de verschillende sprookjes-groepen gewerkt wordt. Momenten uit de eigen biografie kunnen erin herkend worden. In sprookjes gaan helden en heldinnen op reis, ze worden gehinderd door allerlei obstakels op hun pad. Soms zijn ze op dat pad neergelegd uit onwetendheid, maar vaak spelen eigenschappen als jaloezie de boze dader parten. Toch gebeurt het zelden dat helden hun doel niet halen. En zo leven ze dan nog lang en gelukkig!’
Het is niet eenvoudig om de betekenis van de sprookjesbeelden te vatten en bewust de wijsheid te ervaren die erin verborgen ligt. Systematiek en discipline zijn daarvoor nodig, want de ene mens is beter in het zich herinneren van de beelden van het sprookje – ‘hoe ging het ook weer verder?’, een ander leeft intens mee met de dramatiek in een sprookje – ‘wat gemeen van die stiefmoeder!’ En weer een ander heeft gevoel voor de diepere achtergronden van een sprookje.
Een methode die Levensboom-werkers graag gebruiken om iedere luisteraar bij het hele verhaal te betrekken, is de zogeheten ‘vier lagen-methode’ van de filosoof Cusanus (1401- 1464) en Goethe (1749-1832). Ultrakort samengevat:
I. naar het sprookje dat aan het begin van de bijeenkomst verteld (bij voorkeur niet voorgelezen!) wordt.
II. In de tweede laag proberen we samen ons de sprookjesbeelden weer te herinneren. Waarover gaat het verhaal? Over de ontwikkeling van het dochtertje van de koningin die gestorven is? Over de ontwikkeling van een jonge ziel die in eenzaamheid en verdriet haar weg moet gaan om zich in vrijheid te kunnen ontwikkelen? Over een jonge held die veel beproevingen moet doorstaan om de konings – dochter te verlossen en met haar in het huwelijk te treden?
III. In de derde laag gaan we ons verdiepen in wat we aan de sprookjesbeelden beleefd hebben. Wat heeft het sprookje ons gedaan? Wat is ons opgevallen? Waar heeft het sprookje ons geraakt? Wat vonden we mooi? Wat lelijk?
IV. De vierde laag gaat over vragen als ‘Hoe verwijzen deze beelden naar de wereld van onze ziel, van onze geest? Kunnen we iets van het wezen van het beeld te pakken krijgen?’ Het proces in deze laatste laag is een intuïtieve en creatieve activiteit.
Het plaatje is de omslagtekening van een van de vier boekjes die mijn levensgezellin Joke, die al vele jaren actief is in deze groep, gemaakt heeft met als titel ‘Welke wijsheid is verborgen in het sprookje van Koning Lijsterbaard?’
Conform mijn voornemen plaats ik hier het hele artikel van Bas Belleman naar aanleiding waarvan ik dit stukje geschreven had:
Laten we vaker sprookjes vertellen
Door onze orale traditie te verwaarlozen, werken we ontlezing in de hand. Vertel vaker sprookjes, schrijft Bas Belleman in deze Kinderboekenweek.
Waarom willen we kinderen eigenlijk voorlezen? Zingen we een liedje voor hen, dan noemen we dat geen voorzingen. Ook nemen we kinderen mee naar een museum en doen we niet aan voorschilderen. De gedachte lijkt simpel: kinderen kunnen nog niet lezen, daarom doen wij het voor hen. Althans, we zouden het moeten doen. Er is een hele machinerie opgetuigd om ons ertoe te bewegen. Het CPNB heeft 2013 tot het jaar van het voorlezen uitgeroepen; Kinderboekenweek vindt deze week plaats. Jong gehoord is oud gelezen.
Maar de voorvechters van het voorlezen zien iets over het hoofd. Het gaat niet om het boek. Het gaat om het verhaal. Als voorlezen een beetje stroef gebeurt, als de voorlezer moe is en zich een paar keer verspreekt, dan kun je het gevoel krijgen naar de notulen van een verhaal te luisteren. Het boek is dan als een navertelde grap: je had erbij moeten zijn.
Als iemand uit zijn hoofd een goed verhaal vertelt, dan gebeurt het inderdaad waar je bij bent. Dat maakt het zo intiem. Nooit meer zal het verhaal op precies diezelfde manier worden verteld en jij bent getuige. Mijn vader vertelde mij sprookjes voor het slapen gaan en daar kan ik nog steeds naar terug verlangen.
Toch is er weinig aandacht voor het vertellen van verhalen. We lijken vergeten dat de ‘orale traditie’ eeuwenlang dominant is geweest. De Odyssee en Ilias stammen uit de orale traditie, net als de metamorfosen van Ovidius en de verhalen in de bijbel. In latere eeuwen vertelde men sprookjes. Er waren niet of nauwelijks boeken of men kon ze niet lezen. Sprookjes waren van het volk en vonden maar zelden een plaats in hoogstaande literatuur. Pas in de negentiende eeuw (denk aan Hans Christian Andersen en de gebroeders Grimm) kwam er enige waardering voor sprookjes, al bleef het halfslachtig: sprookjes werden al snel verbannen naar de kast met kinderliteratuur.
Het sprookje is steriel gemaakt. Alleen psychoanalytici lijken zich nog serieus met sprookjes bezig te houden, maar dan als voertuigen van symptomen: de wolf als het kwaad, de haat van stiefmoeders, het opsluiten van prinsessen. Om de kunst lijkt het niet te gaan.
We geven te weinig om sprookjes. Dichters en schrijvers roepen wel eens een ‘sprookjesachtige sfeer’ op of verwijzen ironisch naar prinsessen, kikkers en heksen, maar ze verhouden zich niet serieus tot deze traditie. Alsof sprookjes nooit veranderen en daarom ook geen hertelling nodig hebben om in leven te blijven. Alsof we Beethoven nooit meer hoeven te spelen, omdat we de melodie al kennen.
Juist de liefde voor de vertelling wakkert het vuur voor lezen aan. Je hebt niet altijd een goede verteller in de buurt. Een boek kan die lacune vullen. De beste boeken klinken alsof de schrijver het verhaal aan jou vertelt. Maar wie herkent dat nog? Door onze orale traditie te verwaarlozen, werken we de ontlezing in de hand.
Waarom leren kinderen wel presenteren, maar niet vertellen? Ze houden spreekbeurten om zich voor te bereiden op de presentaties en toespraken in hun latere leven als professional, maar ze zouden eens een sprookje uit het hoofd moeten vertellen. Ze zouden er zoveel van leren. Het ritme van het verhaal. De betekenis. De toon. Ze zouden versies kunnen vergelijken, de verschillen leren zien. Maar ze zouden vooral eens een verhaal van binnenuit leren kennen.
Voorlezen bestaat wel, maar voorvertellen niet. We zouden vaker sprookjes moeten vertellen. En niet alleen aan kinderen.
Bas Belleman is dichter en Shakespearevertaler. Deze maand verschijnt zijn bundel met sprookjesgedichten, ‘De drift van Sneeuwwitje’.
Hugo Verbrugh
Werken met de Vier-lagen-methode in een sprookjesgroep
In sprookjes ligt veel wijsheid verborgen. Maar ze ligt daar echt verborgen. Het is niet eenvoudig om die aan het licht te brengen.
Het is dan ook een mooie opdracht om daar in een groep samen aan te werken. Als je dat goed doet, kan de volle rijkdom van het sprookje beleefd worden. Ook de wijsheid die verborgen ligt in het sprookje kan dan bewust en met inzicht ervaren worden.
Een geschikte manier om daaraan te werken is de zogeheten Vier-lagen-methode. In vier fasen van het gesprek gaat de groep geleidelijk ‘de diepte in’. Dat is onder meer een geschikte methode omdat mensen heel verschillend zijn . De ene mens is beter in het zich herinneren van de beelden van het sprookje – ‘hoe ging het ook weer verder?’, een ander leeft intens mee met de dramatiek in een sprookje – ‘wat gemeen van die stiefmoeder!’, weer een ander heeft gevoel voor de diepere achtergronden van een sprookje. Bij deze methode komen al die kwaliteiten aan bod en vormen samen een ongelofelijke rijkdom.
Deze Vier-lagen-methode heeft Nikolaas van Kues, kerkvader (1401 1464), al beschreven. Later kon Goethe (1749 – 1832) deze weg vervolmaken in zijn fenomenologie. Moeilijk is de werkwijze niet. Wel is er discipline voor nodig, want zonder discipline ontstaat al gauw het gevoel ‘ja, we hebben wel genoten van het sprookje, maar hebben we echt inzicht gekregen in de diepere betekenis van dit sprookje?’, of: ‘hebben we nu niet gewoon het sprookje kapot geanalyseerd en geredeneerd?’ Dat is dan heel onbevredigend.
Hieronder worden de vier lagen kort gekarakteriseerd.
I. Het begin is eenvoudig. De eerste laag van de methode is: we luisteren naar het sprookje dat aan het begin van de bijeenkomst verteld wordt. Voorlezen is een tweede keus. Bas Belleman legt in zijn NRC-artikel van 6 oktober 2013 haarfijn uit waarom dat zo is: ‘Als iemand uit zijn hoofd een goed verhaal vertelt, dan gebeurt het waar je bij bent. Dat maakt het zo intiem.’
II. In de tweede laag proberen we samen ons de sprookjesbeelden weer te herinneren.
Om te beginnen bij het begin: heel belangrijk zijn (1) hoe heet het sprookje, en (2) wat is de eerste zin. De titel geeft aan waar het eigenlijk om gaat in dit sprookje. Elk sprookje zegt iets over de weg die de mens te gaan heeft. De eerste zin geeft aan over welk stuk van de ontwikkelingsweg het gaat. Gaat het over de ontwikkeling van het dochtertje van de koningin die gestorven is? Over de ontwikkeling van de jonge ziel die in alle eenzaamheid en verdriet haar weg moet gaan om zich in vrijheid te kunnen ontwikkelen? Of over de jonge held die veel beproevingen moet doorstaan om de koningsdochter te verlossen en dan met haar in het huwelijk kan treden? Dit is de weg die het jonge ik, de geest te gaan heeft, waarbij de wil, moed en uithoudingsvermogen beproefd worden. In deze tweede laag kan de ene deelnemer de ander aanvullen of corrigeren. En juist als er iets onjuists wordt gezegd, is het eigenlijk fijn. De anderen worden hier wakker aan – ‘nee, zo was het niet’. En niemand vergeet het meer.
Het is voor veel mensen niet zo makkelijk om zich aan deze laag te houden. Sommigen gaan meteen vertellen wat ze ervan vinden. Maar in deze laag gaat het alleen om de juiste, exacte beelden. Alleen getrouwe herinneringsbeelden kunnen leiden naar de betekenis van de beelden. Elk oordeel, elke mening moet in deze laag teruggehouden worden. Goethe spreekt hier van ‘resignatie’, innerlijke terughouding. Hij noemde het vermogen om tot juiste herinneringsbeelden te komen ‘exacte zintuiglijke fantasie’. Het gaat om de juiste waarneming. Dat is moeilijk en zo merk je dat deze methode ook een scholingsweg is.
In de wetenschap is er juist twijfel aan de juistheid van de zintuigelijke waarneming. Men gebruikt liever meetinstrumenten in plaats van de eigen zintuigen. Voor ons geldt scholing van de waarnemingen.
Zo wordt het sprookje niet alleen uiterlijk gehoord, maar ook innerlijk bezit van de deelnemers. En in het innerlijk kunnen de beelden verder werken. Dat laatste is een actueel thema in de moderne cognitieve psychologie. Beelden onthouden we gemakkelijker dan abstracte noties; beelden werken door en blijven werken.
III In de derde laag gaan we ons verdiepen in wat we aan de sprookjesbeelden beleefd hebben. Wat heeft het sprookje ons gedaan? Wat is ons opgevallen? Waar heeft het sprookje ons geraakt? Wat vonden we mooi? Wat lelijk? We verbinden de beelden met ons gevoel en verstand. Deze derde laag omvat de verwerking van de waarnemingen, het inleven in de beelden, het sprookje in mijzelf aan het woord laten, het letten op tegenstellingen en overeenkomsten.
Een tweede belangrijk onderscheid met de methode die de wetenschap gebruikt wordt nu zichtbaar. In de wetenschap streeft men naar een uitschakelen van het subjectieve gevoel ten gunste van de objectiviteit. Dit geeft een enorme verschraling. In déze methode staat een scholing van het gevoelsleven voorop. Vooral in het werken met een groep kun je via deze methode werken aan een objectivering van het voelen.
Het resultaat van dit gezamenlijk werken in de derde laag is dat doorleefde voorstellingen, levende beelden zijn ontstaan. En deze doorleefde beelden kunnen ons de weg wijzen naar de diepere achtergronden van het sprookje. Want sprookjesbeelden komen uit de gewone wereld, maar vertellen over de wereld van de ziel en de geest, over ons zelf.
IV. Hiermee komen we bij de vierde laag. Hoe verwijzen deze beelden naar de wereld van onze ziel, van onze geest? Het proces in deze laatste laag is een intuïtieve en creatieve activiteit. Kunnen we iets van het wezen van het beeld te pakken krijgen? Soms gaat ons een lichtje op. Goethe noemde dit vermogen ‘schouwende denkkracht’ (vertaling van ‘anschauende Urteilskraft’).
Als we dit alles in een schema zetten in plaats van onder elkaar, kunnen we inzichten krijgen in de samenhang van de vier lagen.
Eerste laag
Waarnemen
Ruimtelijke, fysieke wereld
Tweede laag
Vormen van herinneringsbeelden
Tijd, imaginatieve gebied
Derde laag
Verwerken van de voorstellingen met gevoel en verstand
Kwaliteiten, inspiratieve gebied
Vierde laag
Wezen van de fenomenen wordt geschouwd
Gebied van de geest, van het intuïtieve gebied
Maar voor deze methode geldt vooral: je moet hem doen!