Rotterdam is een rare stad. Het meest poëtische waarmee je onze stad kunt vergelijken is je bed in de winter: je wilt er niet in en je wilt er niet uit.

Het buitenissige karakter van onze stad kwam al eerder ter sprake in stukjes op deze plaats in De Ster. Laatstelijk was dat vorige week. De drie belangrijkste Nederlandse filosofen ná Spinoza hadden, ieder op zijn eigen manier, een unieke relatie met deze stad. Zou er in één ander land een plaats zijn waarvan men datzelfde kan zeggen?

En het kan nog buitenissiger. Deze week maak ik, voorlopig als afronding, nog enkele ongekamde opmerkingen over drie mannen die als ‘strange bedfellows’ [vandaar de aanhalingstekens in de titel], elk óók als ‘filosoof’ kunnen worden gekarakteriseerd. Nieuw is deze week dat déze figuren alle drie, ook weer ieder op zijn geheel zéér eigen manier, ‘iets’ met de antroposofie hadden.

(1) De oudste is Valentin Tomberg, 1900, Sint Petersburg – 1973, Mallorca, mysticus, rechtsfilosoof, en nog veel meer. Na ingewikkelde omzwervingen via onder andere Estland waar hij het werk griehungvan Rudolf Steiner leerde waarderen, kwam hij in 1930 in Rotterdam wonen. Hier werd hij plaatselijk vertegenwoordiger van de Antroposofische Vereniging en hield hij meteen, van 15 tot 22 augustus, lezingen die ook vrijwel direct leidden tot controversen over zijn persoon, werk en leer die tot vandaag in binnenen buitenland voortduren. Hij werd rooms-katholiek en verdedigde de stelling dat het r.k. geloof en antroposofie perfect samengaan.
(2) Een heel ander verhaal is Bernard Lievegoed, 1905-1992, van huis uit arts, van 1961 tot 1975 was hij voorzitter van onze landelijke antroposofische vereniging, en de eerste antroposoof in Nederland die hoogleraar werd – in 1954, in de Sociale Pedagogie aan de Nederlandse Economische Hogeschool te onzent, om precies te zijn. Een lasterlijke legende verhaalt hoe hij omstreeks 1954 voor het eerst naar Rotterdam zou komen en op het station werd opgewacht door twee hoogleraren van de NEH. ‘Hoe zullen we hem herkennen?’, zou een van hen gevraagd hebben, met als antwoord van de ander: ‘Nou, natuurlijk gewoon aan al die chakra’s die om zijn oren en zijn neus draaien’. Zó werd destijds in de betere kringen gedacht over bovenzintuigelijke waarnemingen!
(3) Helemáál anders is Jan Sperna Weiland, 1925-2011, founding father van de FWB, Faculteit der Wijsbegeerte van de EUR. Of en zo ja hij ‘iets’ met de antroposofie gehad heeft, weet ik niet, maar één ding weet ik zeker. Ooit, ergens jaren tachtig van de vorige eeuw, sprak ik hem in verband met filosofie en geneeskunde in onze universiteit en bij die gelegenheid vroeg hij mij te bevestigen wat hij meende te weten, namelijk dat ik, zoals hij het formuleerde, een ‘adept van Rudolf Steiner was’. [Een adept is een soort al enigszins gevorderde leerling of iets ruimer: een persoon die de inspirerende ideeën van een ander steunt]

Hugo Verbrugh