Ik was uitgenodigd voor een feest. Ik besloot samen met mijn Surinaamse buurvrouw erheen te gaan. Het was een dorp verder en het was moeilijk te vinden. Uiteindelijk vonden we de plek. Het bleek achter een kerk te zijn. Op zich een mooie plek om je feest te geven omdat er geen buren waren die eventueel zouden kunnen klagen over geluidsverlast.
Na het feest liepen we naar huis en namen de locatie nog eens goed in ons op. We liepen langs de kerk. Mijn buurvrouw zei: “kijk, zo heet deze kerk. Ga ik onthouden”. We vonden wel, dat parkeren niet zo eenvoudig was. Toen we aankwamen hadden we moeite een plekje te vinden. Intussen waren we bijna bij de auto. Toen mijn Surinaamse buurvrouw ineens iets zei wat ik niet goed verstond. Ik begreep het niet. Maar het klonk onheilspellend. Ik zei: “wat bedoel je?” Ze zei: “dit is geen goed teken. We liepen net langs die kerk toch? Kijk nu waar wij geparkeerd staan, voor de deur van een uitvaartplaats! En het is al na middernacht”. Ze schudde op een speciale manier met haar hoofd. Zo van: dit is niet goed. In de auto gaf ze te kennen dat als ik thuis zou komen, ik achteruitlopend naar binnen zou moeten gaan. Ik snapte het niet. Ze zei: “je moet niet naar binnen lopen zoals je dat normaal doet, maar tegenovergesteld en terwijl je naar binnen loopt moet je ‘tak mofo’ roepen. Dat betekent: ga weg. Je hoort hier niet thuis. Loop niet met mij mee naar binnen. Ga terug naar waar je vandaan komt”. Ik vroeg: “maar wie moet ik eigenlijk hiermee wegjagen?” Ze gaf aan: “geesten met kwade bedoelingen”. Ik werd met de minuut banger. We waren in de straat waar ik woonde gearriveerd, stonden stil en stapten uit.
Haar kinderen waren er ook bij, dus die kregen dit ook mee. Achteraf denk ik, wat zal zich in die kinderhoofdjes hebben afgespeeld? Als ik als volwassene al zo bang was? En die vroegen niks, dus die kregen ongevraagd dit avontuur mee, alsof het de gewoonste zaak van de wereld was. Zie je hoe het komt dat deze dingen generaties lang in stand worden gehouden? Naarmate ik mijn huis naderde werd ik banger. Want ik moest dat ritueel gaan afwerken zoals ze dat gezegd had. Ik deed wat ze zei. Met een bonkend hart deed ik de deur uiteindelijk dicht, hopende dat niks met mij mee naar binnen was gegaan. In huis was ik nog niet gerustgesteld. Het bleef mij bezighouden wat zich had voorgedaan. Ik deed die nacht geen oog dicht. Ik was zo bang. Niet te geloven. Maar waarvoor was ik eigenlijk bang? Vraag het mij. Ik weet het ook niet. Maar een ding is zeker dat ik mij door dit gedoe behoorlijk van de wijs heb laten brengen. Temeer omdat mijn ouders zich nooit en te nimmer hadden beziggehouden met dit soort zaken, buiten God om.
Zo sterk geloofde mijn moeder in God, dat toen op haar ziekbed kanker werd geconstateerd en iemand haar wilde meenemen naar het bos om van voodoo hulp gebruik te maken, ze dat weigerde. Voodoo is hulp van mensen die beweren je beter te maken. Ze zei: “ik vertrouw maar op een persoon en dat is God en mijn bijbel, die hier onder mijn kussen ligt. Als het mijn tijd is om dood te gaan dan zal dat gebeuren wanneer God dat wil”. Deze verhalen heb ik doorgegeven aan mijn kinderen. En het ergste van alles is dat hun vertrouwen in het geloof veel sterker is dan dat van mij. Want toen ik ze de volgende morgen met veel tam tam vertelde wat ik die nacht had meegemaakt, luisterden ze nauwelijk geïnteresseerd. Omdat ze het onzin vonden. Ik dacht dat ze onder de indruk zouden zijn. Ze zeiden resoluut: “er is maar een persoon waar je in moet geloven en dat is God”. En ze liepen weg.
recent commentaar