De naam Herman Moens kent hoegenaamd niemand nog. Hij verdient hier een korte vermelding. De nodige info haal ik uit WaWa (van Marcel Hulspas en Jan Willem Nienhuys [1997] ‘Tussen Waarheid & Waanzin, Encyclopedie van de pseudo-wetenschappen’; in sceptische kringen wordt dit boek in de wandelgangen betiteld als WaWa). Moens (1875-1938) was een bioloog die een mens en een aap wilde kruisen om zodoende de zogenoemde ‘missing link’ in de evolutietheorie te vinden. ‘Hij achtte het mogelijk en ethisch aanvaardbaar dit te bereiken door vrouwelijke mensapen te insemineren met sperma van negers’. Hij benaderde in 1907 koningin Wilhelmina; via haar kwam zijn plan bij de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen (‘waar men er weinig heil in zag’) maar hij kreeg er wel koninklijke subsidie voor. Wat daarna gebeurde lijkt het meest op een ‘comedy of horrors’; het verzandde allemaal in niets; men kan het nalezen in WaWa [via bol.com tweedehands voor ruim 10 euro te koop]; voor mijn verhaal is het alleen relevant als historische anekdote.
Die relevantie ligt in een essay van Jos de Mul in De Groene Amsterdammer van 28 augustus 2019 onder de titel ‘Het einde van het gencentrisme’. Samengevat door de redactie: ‘Genetisch zuiver? Ach … Gemodificeerde soja vinden we al eng, maar varkens met mensencellen roepen pas echt walging op. Waarom eigenlijk? Welbeschouwd zijn we allemaal polygenome organismen, en verdienen begrippen als “individu” en “soort” een flinke nuancering.’ Het essay telt bijna vierduizend woorden; ik ga die niet samenvatten, maar kopieer alleen de aanhef. Die laat geen misverstand bestaan over de vraag waar het hier om gaat:

Recente ontwikkelingen in de biotechnologie, neurowetenschappen en robotica hebben een diepe impact op ons zelf-begrip en dagelijks leven. Wat te denken van genetisch gemodificeerde baby’s? Of van dwarslaesiepatiënten die een computer kunnen aansturen met hun gedachten? Of van androïde robots die werken als prostituees, zoals in de sciencefictionserie Real Humans? Wie we zijn en wat we willen worden, is meer dan ooit een open vraag. Zijn wij, ‘de eeuwig toekomstigen’ volgens Nietzsche, onderweg naar Homo sapiens 3.0? Jos de Mul (1956) is hoogleraar wijsgerige antropologie aan de Erasmus Universiteit Rotterdam. Hij publiceert regelmatig essays in Trouw, NRC Handelsblad en de Volkskrant. Tot zijn bekendste boeken behoren Cyberspace Odyssee (winnaar Socrates Wisselbeker) en De domesticatie van het noodlot. Zijn werk is in vele talen vertaald. Bron illustratie: Wikimedia Commons. (H.V.)
‘Wie kent ze niet, de wonderlijke mens-diercombinaties in de Griekse mythologie? De Centaur, de met knots of boog uitgeruste paardmens; … Chimaera, het monster met het hoofd van een leeuw, het lichaam van een geit en een slang als staart? Ze zaaiden dood en verderf. Een hele troost dat ze niet echt bestaan. Of moeten we zeggen: niet echt BESTONDEN? Want mens-diercombinaties zijn weer helemaal terug, en ditmaal niet als scheppingen van de mythologische verbeelding, maar als producten van de hedendaagse biotechnologie.’
In de wetenschappelijk/filosofische verbeelding waren de mens-diercombinaties uit de mythologie al eerder opgedoken. Eind vorig millennium besprak ik met mijn studenten het volgende geval: ‘Aan de Faculteit der geneeskunde en gezondheidswetenschappen van de EUR is dr. Delphine Molewater, van huis uit arts, hoogleraar in de geneeskundige vrouwen-studies. Ze heeft een autistische zoon waar ze erg mee bezig is. Nu heeft ze in een avantgardistisch medisch tijdschrift gelezen dat dolfijnen met veelbelovende resultaten ingezet worden in de therapie van autistische kinderen. Daarop heeft ze bedacht dat een nieuw soort wezens die ontstaan uit een kruising dolfijn-mens waarschijnlijk nog veel succesvoller zullen zijn. Geïnspireerd door de fenomenale vooruitgang in de technologie van de artificiële reproductie heeft prof. Molewater besloten een toegepast wijsgerig-antropologisch-biologisch project op te zetten en zich te laten insemineren met speciaal voor dit doel bewerkt dolfijnen-sperma. Het dolfijnen-mensen-kind dat zodoende geboren zal worden zal, naar zij stellig meent, het eerste zijn van een heel nieuwe generatie ‘antropozoïden’ (= mens-dier-achtige wezens, een door mij verzonnen neologisme). Deze antropozoïden zullen niet alleen een waardevolle bijdrage kunnen geven aan de therapie van autistische kinderen, maar ook een heel nieuwe, zowel praktisch relevante als theoretisch-filosofisch interessante ontwikkelingsimpuls leveren aan de schepping in het algemeen en de mensheid in het bijzonder, aldus prof. Molewater.’
‘En waarom ook niet?’, vragen ethici zich af; welnu: dáárom niet:
(1) Mensen en [de hogere zoog-]dieren lijken op en verschillen van elkaar.
(2) Een verschil is dat de mens [2.1.] zich vragen stelt of na de dood nog iets komt en zo ja wat; voor zover mij bekend heeft nog nooit énige etholoog betoogd dat dieren zoiets ook doen, en [2.2.] dat de mens in de eerste ogenblikken na de dood een zogenoemd postmortaal levenspanorama, een overzicht van zijn voorbije leven voor zijn ‘geestesoog ziet’. Ik heb daar op deze plaats eerder over geschreven: herlees: https://www.desteronline.nl/bert-keizer-en-ik-het-refrein-is-pein/ en andere stukjes verder terug.
(3) Het vermogen om dit te ‘zien’ is een eigenschap van het lichaam als geheel. Dit aspect van de spiritualiteit heeft de mens tot in elke vezel van zijn lichamelijkheid. Het is meer dan aannemelijk (ik ben er zelf van overtuigd) dat ‘vermenging’ van menselijk en dierlijk DNA dit vermogen zal ondermijnen, aantasten, verontreinigen. Dat zou onherstelbare gevolgen hebben voor het volgende leven.
Meld u aan voor De Ster nieuwsbrief (U ontvangt een bevestigingsmail)
recent commentaar