‘Het is al avond, maar de supermarkt is nog open. De grote ruimte is helder verlicht. Die heldere verlichting werkt een beetje als een soort heiligdom waar je kunt bekomen van je eenzaamheid en andere duistere gedachten en gevoelens.’
Zo begint een hoofdstuk in de tweede helft van de roman A Single Man (1964) van Christopher Isherwood (1904-1986). Om te vatten wat Isherwood met zijn verhaal wil, is het goed te weten dat zijn roman een klassieker is in de emancipatie van homosexuelen en dat hij zelf sinds enige tijd weduwnaar is en depressief is om de dood van levenspartner.
‘Je zou vele uren hier kunnen doorbrengen’, fantaseert Isherwood voor zichzelf, ‘en je zou je eenzaamheid en onzekerheid helemaal kunnen wegduwen terwijl je om je heen kijkt en mediteert over de immense hoeveelheid etenswaren die daar om je heen is uitgestald. Er is zó veel! Zo veel verschillende merken in zoveel glanzende verpakkingen, die je allemaal een perfecte eetlust beloven. Ieder product op de schappen roept luidkeels naar je: “Neem me, neem me!”. Het lijkt wel alsof al die producten met elkaar wedijveren in hun ijver om jou verliefd op ze te maken – maar pas op. Straks ben je met je aankopen weer alleen in je lege kamer, en dan blijkt dat die als verleidelijke elfjes vermomde reclameheksen je bedrogen hebben. Er is alleen nog karton en plastic en eetbaar spul, maar je hebt nergens meer zin in.’
Ik ben een heel ander mens dan Isherwood, maar het gevoel dat hij beschrijft komt mij toch bekend, zelfs een beetje vertrouwd voor. Ik kom geregeld voor de boodschappen bij onze lokale grootgrutter, maar ik voel me er steeds minder op mijn gemak. Van die overvloed walmt bijna fysiek een obsessie af om alsmaar groter en groter te worden.
Volgens de gangbare economie is daar niets mis mee, maar pas op. Sinds het werk van Adam Smith (1776) geloven we de vrije markt. Producent en consument jagen allebei alleen hun eigen belangen na en zodoende houden ze ZOGENAAMD het evenwicht tussen vraag en aanbod in stand. Maar de aanbieder maakt de aanbodvrager doelbewust verslaafd. Dat wordt lekker doodgezwegen, maar het maakt wel de zogenaamde vrijheid van de markt tot een illusie. Dat leert ons het gevoel dat Isherwood beschrijft.
Als een opluchting, bijna een bevrijding, ervaar ik daardoor mijn steeds frequentere bezoek aan het filiaal van de authentiek duurzame biologisch verantwoord werkende supermarkt Ekoplaza, waarvan we er sinds een jaar of wat ook een in Kralingen hebben. Less is more, minder is meer – deze slagzin van de ware spiritualiteit is daar operationeel. Daar voel ik me vrij in het midden tussen wat ik zoek en wil en wat de winkelier biedt en wil.
Hoe dat voelt, kan ik een beetje illustreren aan de tekst op een quasi-kartonnen bekertje dat ze laatst hadden bij een glazen fles met kraan waarin wat gember en citroen dreef en waaruit je gratis mocht tappen. Ik heb die tekst overgetikt (een heel gepruts!) en hij staat hier als plaatje.
Die rare tekst is echt camp [ ≈ een verzamelnaam voor cultuuruitingen die bewust gebruik maken van kitscherige elementen. Camp is hiermee het omarmen van massacultuur met artistieke bijbedoelingen. In ruimere zin wordt ook kitsch die met ironisch enthousiasme door een kliek van liefhebbers wordt bejubeld, camp genoemd].
Een sublieme, echt vrij makende ironie, is dat het water in die fles naar niks smaakte, en dat het begrip camp vooral door een andere roman van Isherwood, The World in the Evening (1954), bekend geworden is.
Meld u aan voor De Ster nieuwsbrief (U ontvangt een bevestigingsmail)
De begrippen ‘vraag’ en ‘aanbod’ worden door Rudolf Steiner op een interessante wijze verduidelijkt in de 8e voordracht op 31 juli 1922 van zijn Nationalökonomischer Kurs:
‘Laten we eens aannemen dat er ergens een aanbod is: er is een aanbod wanneer iemand waren op de markt brengt en deze voor een bepaalde prijs te koop aanbiedt. Dat is een aanbod. Dat kan iedereen wel beweren. Ik beweer echter: nee, dat is een vraag. Wanneer iemand waren op de markt brengt en deze wil verkopen, dan is dat bij hem een vraag naar geld. Het maakt namelijk, zodra men niet verder in gaat op de economische context, helemaal geen verschil of ik een aanbod heb in waren en een vraag in geld, dan wel dat ik in grove zin met ‘vraag’ kom. Wanneer ik vraag wil ontwikkelen, dan heb ik aanbod in geld nodig.
Aanbod in waren is dus vraag naar geld en aanbod in geld is vraag naar waren. Dat zijn economische realiteiten. Want het economische proces kan zich, in zoverre er ruil of handel is, in het geheel niet anders voltrekken dan dat zowel bij de koper als bij de verkoper aanbod èn vraag aanwezig zijn; want datgene wat de koper als zijn geldaanbod heeft, moet in het economische proces ook eerst achter zijn rug of achter de rug van de vraag ontwikkeld worden, precies zoals de waar ontwikkeld moet worden die als aanbod optreedt.’
Met andere woorden: alle artikelen die veelvuldig via reclameboodschappen over ons worden uitgestrooid of in allerlei kleuren en geuren de schappen vullen in supermarkten etc. vormen in essentie geen aanbod maar maar een vraag, een schreeuwende vraag die zegt: ‘Koop mij, koop mij! Besteed je geld aan mij! Open je portemonnee, haal je pinpas tevoorschijn……’. Dat gebeurt meestal zo geraffineerd dat we ons er vaak amper meer bewust van zijn dat we al betaald hebben voor we goed en wel beseffen dat we het artikel toch eigenlijk helemaal niet nodig hadden.