Afgelopen zaterdag had NRC Handelsblad twee koppen die me sterk aanspraken: (1) ‘Dit is een tijd van Grote Vragen, die we jaren niet hoefden aan te snijden’; en (2) ‘Jongeren moeten zeggen: Wij pikken dit niet meer’. De eerste stond boven de wekelijkse rubriek van Tom-Jan Meeus, de tweede boven een interview met Jan Terlouw.

Ik zit dezer dagen midden in zaken waar die twee krantenknoppen alles mee te maken hebben. Ik geef in het Instituut Psychologie van de EUR een keuzevak Toegepaste WetenschapsFilosofie. Dat gaat helemaal zo als het hoort, tot en met een tentamen. En daar moet ik zogenoemde ‘meerkeuzevragen’ voor maken. Daar is vaak van alles over te doen, en dat is ook zeer terecht. Ik herinner me nog goed hoe het ging toen ze in de universiteit werden ingevoerd, omstreeks 1966. Eerst dachten velen dat het een soort 1-april-grap was. Zó geef je toch niet wetenschappelijk onderwijs?! En toen het géén grap bleek te zijn, veroorzaakte dat een immense rumpus [= reuring, lawijt, oproer, etc. (red)].

Maar de meerkeuzevragen kwamen echt en ze zijn niet meer weggegaan. Zelfs in het filosofie-onderwijs heb ik ermee moeten leren leven. Maar ieder jaar heb ik weer last van het probleem.

Studenten zijn levende wezens, hun leerproces is een levend proces, ze hebben er recht op serieuze zaken te leren en zich de kennis daarover persoonlijk eigen te maken, en bij dat recht hoort dat de docent, als hij na afloop van een leerperiode de rol van examinator op zich moet nemen, op een serieuze manier toetst of zijn studenten op basis van de verplichte leerstof voldoende kennis hebben verworven om hun diploma te krijgen. Met meerkeuze-vragen kan dat niet echt serieus. Je kunt de eerste de beste robot zó programmeren dat hij op zulke vragen altijd het zogenaamd juiste, dat wil zeggen het door de docent als ‘juist’ ingevoerde, antwoord geeft. Maar studenten zijn geen robots, en ons onderwijs moet in de eerste plaats voorkómen dat ze dat gaan worden. Zo simpel is dat probleem.

Maar nu heb ik voor dit probleem een mooie oplossing gevonden.
Uiteraard gaat ons onderwijs in het format PGO oftewel ProbleemGestuurd Onderwijs. Ik heb daar eerder in De Ster over geschreven – zie desteronline.nl/het-probleem-van-de-naam-aart-van-der-stel (1 april 2014). PGO houdt in dat studenten leren zelfstandig leerstof te zoeken in leerboeken en wetenschappelijke publicaties. In die leerstof vinden ze dan ook zo veel mogelijk zelf welke de actuele problemen zijn in het betreffende vakgebied en wat voor oplossingen daarvoor bedacht zijn en ter discussie gesteld worden.

In de filosofie komt daar nog iets bij. Ten eerste gaat filosofie nooit alleen over actuele problemen. Hoezeer een goede docent ook probeert aan te sluiten op wat vandaag de dag speelt – als hij echte filosofie wil aanbieden, komt er altijd iets sub specie aeternitatis, in de spiegel van de eeuwigheid bij, zoals de belangrijkste Nederlandse filosoof uit de geschiedenis, Spinoza, het formuleerde. Ten tweede is filosofie zó veel, dat je altijd maar een minieme selectie aan de orde kunt stellen. Ten derde voegt filosofie een speciale kleur toe aan de eis dat de studenten de leerstof ‘zich eigen moeten maken’.

Mijn oplossing is ook simpel. De studenten krijgen een syllabus die lijkt op de catalogus van een verzendwinkel. Héél veel filosofische thema’s, allemaal kort en appetijtelijk in woord en beeld

Het correcte antwoord op de vraag in de column van Hugo Verbrugh van deze week 'Welk woord hoort niet thuis in het rijtje 'ezel, haan, mol, vos'? Luidt 'ezel'. De uitleg is: de medische faculteit in Rotterdam heeft in het verleden Dick de Haan, Han Moll en Otto Vos als decaan gehad, maar tot nu toe nooit een ezel. (H.V.)

Het correcte antwoord op de vraag in de column van Hugo Verbrugh van deze week ‘Welk woord hoort niet thuis in het rijtje ‘ezel, haan, mol, vos’? Luidt ‘ezel’. De uitleg is: de medische faculteit in Rotterdam heeft in het verleden Dick de Haan, Han Moll en Otto Vos als decaan gehad, maar tot nu toe nooit een ezel. (H.V.)

aangeboden, en elke student kiest er enkele uit, die bestudeert hij, en hij maakt een samenvatting van wat hij gevonden heeft. Die samenvatting geeft hij mij, ik bekijk die en corrigeer en vul aan, maar laat de essentie intact. De verbeterde versie deel ik aan alle studenten in de groep uit, de auteur van de samenvatting bespreekt zijn onderwerp in de groep en de anderen spelen in op wat hij brengt. Zodoende maken ze zelf de verplichte leerstof, en dááruit destilleer ik de meerkeuze-vragen.

Capisce? [= Begrijpt u het? – een trendy woord in de trant van onze variant ‘snappez-vous?’ (die hoor je tegenwoordig bijna nooit meer)].

Mijn favoriete nonsens-meerkeuzevraag is: ‘Welk woord hoort niet thuis in het rijtje ‘ezel, haan, mol, vos’? Het correcte antwoord staat elders op de site van De Ster.

Hugo Verbrugh

Meld u aan voor De Ster nieuwsbrief (U ontvangt een bevestigingsmail)
[wysija_form id=”1″]